De Heer zal bij U zijn.
De Heer zal u bewaren.
Verheft uw hart.
Wij zijn met ons hart bij de Heer.
Brengen wij dank aan de Heer onze God.
Hij is onze dankbaarheid waardig.
Lieve God, wij kijken naar buiten,
over het prikkeldraad van ons eigen erf heen
en dan zien wij de adembenemende wereld
die U voor ons hebt opengelegd.
Groene velden, een stralende zon over een klaterende beek,
grazende kudden en zwermen vogels tussen ongrijpbare wolken.
En uit oprechte verwondering
noemden wij U Schepper van al dit goeds en moois.
En toen de loop van de geschiedenis mensen bijeenbracht en uiteen dreef,
zagen wij in U de herder van de verloren schapen.
Vanaf de dag dat David,
zelf als herder geroepen in al zijn kleinheid,
God als zijn herder bezong,
hebben wij die psalm van diep vertrouwen tot ons eigen dierbaar lied gemaakt,
tot een hymne die alle wanhoop uit ons hart verdrijft
om bron en weide voor elkaar te kunnen zijn.
Daarom willen wij zingen, God onze Herder,
dat lied dat ons hart nog steeds verwarmt:
Heilig, heilig, heilig, de Heer, de God der hemelse machten. Vol zijn hemel en aarde van uw heerlijkheid. Hosanna in den Hoge. Gezegend Hij die komt in de naam des Heren. Hosanna in den Hoge.
Toen na eeuwen de tijd van hoop vervuld was,
schonk U een kind aan de wereld,
een zoon van David,
om dat lied van hoop nieuw leven in te blazen.
Te midden van de groene velden en de grazende kudden
kwam hij onder ons,
waar herders zijn eerste beeld van goedheid en zorgzaamheid waren,
onder de sterrenhemel van onze beschermengelen.
Dat beeld van goedheid en zorgzaamheid is hem altijd bijgebleven,
juist ook toen hij van liefde wilde spreken
en de mensenmenigte zag die er uitgeput en hulpeloos bijlag,
als schapen zonder herder.
Davids kind voelde medelijden met ons,
en met zijn goede woord als staf leidde hij ons de schaapskooi uit,
zo de vrijheid in,
de vrijheid van beeld en gelijkenis mogen zijn.
Jezus, deze goddelijke mens,
noemde zich de ‘góede herder’,
tegen de verkrampte machten van deze wereld in.
Niet heersen, maar dienen,
niet verschuilen achter voetvolk, maar voor de kudde uit,
dat was zijn herdersdienst.
‘Ik ben de góede herder,’ sprak hij in de kring,
‘ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij,
zoals de Vader mij kent en ik de Vader ken.
Ik geef mijn leven voor de schapen.’
Vader, ken ook ons,
en zend uw geest over brood en wijn,
tekens van adembenemend leven,
opdat wij de herder zullen herkennen,
die alles voor ons wilde geven.
Want toen de huurlingen kwamen
om te roven, te slachten en te vernietigen,
ging de herder pal voor zijn kudde staan.
In een laatste gebaar nam hij simpel brood,
brak het, zegende het en deelde het uit met de woorden:
‘Dit is mijn lichaam. Ik geef mijn leven voor de schapen.
Als je dit blijft doen, blijf ik een herder in jullie midden’.
Na de maaltijd nam hij een beker met wijn,
zegende ook die en gaf hem aan zijn vrienden met de woorden:
‘Drink hier allemaal uit, want dit is de roepstem die jullie herkennen,
het is de roep van mijn bloed, dat stroomt voor mijn schapen,
opdat zij leven hebben in overvloed.
Als je dit blijft doen, blijf ik een herder in jullie midden’.
Belijden wij het geheim van ons leven:
[acclamatie...]
Zoveel stemmen, hemelse herder,
waren vreemd in ons gemoed
maar we hebben ze toch gevolgd.
Onze kudde is verstrooid geraakt.
Prent uw stem diep in ons hart
om te herkennen wat onzegbaar is:
uw tomeloze liefde.
U hebt de durf om schapen alleen te laten
om op zoek te gaan naar het ene dat verdwaald is.
U brengt ons naar elkaar terug,
maar niet tegen onze wil.
Geef ons diezelfde Geest van durf en vertrouwen
om te verbinden en bijeen te brengen,
in een wereld die onderscheid zoekt en verdeelt.
Herder zijn voor Davids zoon
betekende ook de moed hebben om te zeggen:
‘Ik heb ook nog andere schapen die niet uit deze schaapskooi komen.’
Zo worden wij verrijkt met de verscheidenheid
die deze wereld in Godsnaam ons biedt,
en hebben we de zekerheid dat wij dezelfde taal spreken,
ook al stamelen we slechts gebrekkig de taal der liefde:
En wanneer wij, als schapen onder de wolven,
vervreemd zijn geraakt van onszelf en van U,
geef ons dan, tot in onze diepste vezels,
een zinderend visioen van uw schaapskooi,
aan beide zijden van die onbegrepen grens
van leven en dood.
Dan zal er één kudde zijn, met één herder,
zoals in die eerste nacht,
toen de herdersfluit zachtjes het lied van de engelen overnam,
en de wereld even zo visionair was
dat alles mogelijk leek.
En zelfs nu nog, ontnuchterd
en gewond aan de wolven van de wereld,
durven we U te danken,
ten einde toe dat oude herderslied van oneindig vertrouwen
in onze mond te nemen:
Onze Vader…
De Heer zal u bewaren.
Verheft uw hart.
Wij zijn met ons hart bij de Heer.
Brengen wij dank aan de Heer onze God.
Hij is onze dankbaarheid waardig.
Lieve God, wij kijken naar buiten,
over het prikkeldraad van ons eigen erf heen
en dan zien wij de adembenemende wereld
die U voor ons hebt opengelegd.
Groene velden, een stralende zon over een klaterende beek,
grazende kudden en zwermen vogels tussen ongrijpbare wolken.
En uit oprechte verwondering
noemden wij U Schepper van al dit goeds en moois.
En toen de loop van de geschiedenis mensen bijeenbracht en uiteen dreef,
zagen wij in U de herder van de verloren schapen.
Vanaf de dag dat David,
zelf als herder geroepen in al zijn kleinheid,
God als zijn herder bezong,
hebben wij die psalm van diep vertrouwen tot ons eigen dierbaar lied gemaakt,
tot een hymne die alle wanhoop uit ons hart verdrijft
om bron en weide voor elkaar te kunnen zijn.
Daarom willen wij zingen, God onze Herder,
dat lied dat ons hart nog steeds verwarmt:
Heilig, heilig, heilig, de Heer, de God der hemelse machten. Vol zijn hemel en aarde van uw heerlijkheid. Hosanna in den Hoge. Gezegend Hij die komt in de naam des Heren. Hosanna in den Hoge.
Toen na eeuwen de tijd van hoop vervuld was,
schonk U een kind aan de wereld,
een zoon van David,
om dat lied van hoop nieuw leven in te blazen.
Te midden van de groene velden en de grazende kudden
kwam hij onder ons,
waar herders zijn eerste beeld van goedheid en zorgzaamheid waren,
onder de sterrenhemel van onze beschermengelen.
Dat beeld van goedheid en zorgzaamheid is hem altijd bijgebleven,
juist ook toen hij van liefde wilde spreken
en de mensenmenigte zag die er uitgeput en hulpeloos bijlag,
als schapen zonder herder.
Davids kind voelde medelijden met ons,
en met zijn goede woord als staf leidde hij ons de schaapskooi uit,
zo de vrijheid in,
de vrijheid van beeld en gelijkenis mogen zijn.
Jezus, deze goddelijke mens,
noemde zich de ‘góede herder’,
tegen de verkrampte machten van deze wereld in.
Niet heersen, maar dienen,
niet verschuilen achter voetvolk, maar voor de kudde uit,
dat was zijn herdersdienst.
‘Ik ben de góede herder,’ sprak hij in de kring,
‘ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij,
zoals de Vader mij kent en ik de Vader ken.
Ik geef mijn leven voor de schapen.’
Vader, ken ook ons,
en zend uw geest over brood en wijn,
tekens van adembenemend leven,
opdat wij de herder zullen herkennen,
die alles voor ons wilde geven.
Want toen de huurlingen kwamen
om te roven, te slachten en te vernietigen,
ging de herder pal voor zijn kudde staan.
In een laatste gebaar nam hij simpel brood,
brak het, zegende het en deelde het uit met de woorden:
‘Dit is mijn lichaam. Ik geef mijn leven voor de schapen.
Als je dit blijft doen, blijf ik een herder in jullie midden’.
Na de maaltijd nam hij een beker met wijn,
zegende ook die en gaf hem aan zijn vrienden met de woorden:
‘Drink hier allemaal uit, want dit is de roepstem die jullie herkennen,
het is de roep van mijn bloed, dat stroomt voor mijn schapen,
opdat zij leven hebben in overvloed.
Als je dit blijft doen, blijf ik een herder in jullie midden’.
Belijden wij het geheim van ons leven:
[acclamatie...]
Zoveel stemmen, hemelse herder,
waren vreemd in ons gemoed
maar we hebben ze toch gevolgd.
Onze kudde is verstrooid geraakt.
Prent uw stem diep in ons hart
om te herkennen wat onzegbaar is:
uw tomeloze liefde.
U hebt de durf om schapen alleen te laten
om op zoek te gaan naar het ene dat verdwaald is.
U brengt ons naar elkaar terug,
maar niet tegen onze wil.
Geef ons diezelfde Geest van durf en vertrouwen
om te verbinden en bijeen te brengen,
in een wereld die onderscheid zoekt en verdeelt.
Herder zijn voor Davids zoon
betekende ook de moed hebben om te zeggen:
‘Ik heb ook nog andere schapen die niet uit deze schaapskooi komen.’
Zo worden wij verrijkt met de verscheidenheid
die deze wereld in Godsnaam ons biedt,
en hebben we de zekerheid dat wij dezelfde taal spreken,
ook al stamelen we slechts gebrekkig de taal der liefde:
En wanneer wij, als schapen onder de wolven,
vervreemd zijn geraakt van onszelf en van U,
geef ons dan, tot in onze diepste vezels,
een zinderend visioen van uw schaapskooi,
aan beide zijden van die onbegrepen grens
van leven en dood.
Dan zal er één kudde zijn, met één herder,
zoals in die eerste nacht,
toen de herdersfluit zachtjes het lied van de engelen overnam,
en de wereld even zo visionair was
dat alles mogelijk leek.
En zelfs nu nog, ontnuchterd
en gewond aan de wolven van de wereld,
durven we U te danken,
ten einde toe dat oude herderslied van oneindig vertrouwen
in onze mond te nemen:
Onze Vader…