een enk'le vlinder, dronken, sloom,
waagt zich nog in de kille stroom
van oostenwind, maar legt het af.
Een doodshoofdvlinder, moe, ontheemd,
vergeten door de dood, de tijd,
zwerft door mijn tuin, zonder verwijt
en zonder hoop. Toch is het vreemd
dat zij mijn snoeischaar uitverkiest
als rustplaats en haar ziel verliest
op 't instrument van Atropos,
haar naamgeefster. Mijn levensdraad
- zo waarschuwt zij - raakt inderdaad
na vijftig jaren wel wat los.