kreunt en zucht naar perfectie,
schoonheid omhelst als een verliefde
puber in het zomergras,
schreeuwt om eeuwig en altijd.
Er is niets om mij heen dat
zomaar bereid is de hunkering
een naam een beeld een ziel te geven,
waaraan ik mij zou vastklampen
als aan losgewoelde spoken.
Er is niets, als ik niet zag
hoe betoverend ons vergaan is,
een uitgebrande kathedraal,
het lichaam van een dode moeder,
verwelkte narcissen in mei.