Inmiddels kwam de winter opzetten. Het werd kouder en kouder. De dagen werden korter en donkerder. Het viel zijn medebewoners op dat meneer Draadjes steeds stiller en stiller werd. Zijn gezondheid ging ook wat achteruit. Hij hoestte steeds vaker, en krabde steeds maar aan zijn linkerbeen. Op een dag bij de koffie, toen de zusters de kerstversiering aan het ophangen waren, vatte één van de bewoners de moed op om de vraag dan maar aan meneer Draadjes te stellen. Het was de mevrouw van kamer 24 met een medelijdende blik in haar ogen. Ze vroeg: "Meneer Draadjes, wat is er toch allemaal met u aan de hand?” En meneer Draadjes, die meer gewend was geweest te praten dan te luisteren, keek haar verbaasd aan en zuchtte een keer diep. Toen zuchtte hij nog eens en zei, langzamer en treuriger dan voorheen: “Tja, we zijn nu eenmaal mensen van vlees en bloed”. En het was meteen voor iedereen duidelijk wat hij bedoelde. Zijn eigen vlees en bloed lieten hem in de steek en nu bleef er niets anders meer voor hem over. “Want meer is er niet. Voila!”, klonk zijn eigen motto nog in ieders oren.
De mevrouw van kamer 24 met de medelijdende ogen legde haar kerstkransje op de tafel, pakte de ingezakte meneer Draadjes stevig beet en zei: “Wat bent u toch een malle man. U hebt ons zo opgevrolijkt, en nu laat u zich zó uit het veld slaan door een jeukend been en een kriebelhoest? Wat is me dat nou? U lijkt wel een slager, met al dat gepraat over vlees en bloed. Alsof dat alles is. Want als u met spreekwoorden kunt gooien, dan lust ik er nog wel één. Want we zijn niet alleen mensen ‘van vlees en bloed’, maar we zijn vooral mensen ‘met hart en ziel’! Dat u dát maar eens onthoudt! En we léven met hart en ziel, wat er met ons lichaam ook gebeurt. Daar moeten we het van hebben! En nu rechtop zitten, verduveld!” Op datzelfde moment klingelde een kerstklokje, dat zuster Jannie aan het plafond probeerde te bevestigen. De mevrouw van kamer 24 was zelf een beetje geschrokken van haar eigen felheid. Ze zag hoe de mensen om haar heen ontroerd het schouwspel gadesloegen. Meneer Draadjes kwam langzaam overeind en knikte voorzichtig. “U hebt gelijk,” lispelde hij, “Ik bén een malle man. Wat maak ik me toch druk om mijn lichamelijke ongemakken, als mijn hart elke dag gevuld wordt met zoveel lievigheid van jullie allemaal. Kom hier!” Meneer Draadjes gaf pardoes de mevrouw van kamer 24 een dikke pakkerd tot ze er beiden van bloosden. “Een hartverwarmend kerstfeest voor jullie allemaal!” En zuster Jannie fluisterde vanaf het plafond: “Zo is het”. Meneer Draadjes hervond zijn oude blijmoedigheid, ook al liet zijn lichaam het afweten. En hij leefde misschien niet lang, maar wel gelukkig.