Mijn eerste reactie was er één van verontwaardiging. ‘Zijn we al zover gezonken in de zorg,’ zo somberde ik in mezelf, ‘dat we ouden van dagen als kleine kinderen moeten behandelen door ze bezig te houden met achterlijke computer-spelletjes?’
Ik dacht ogenblikkelijk aan mijn eigen woonkamer thuis, waar enkele enthousiast stuiterende kinderen ook verwoede pogingen hadden gedaan om mij van de lol van computer-games te overtuigen. Het was hen niet gelukt. Tot hun stomme verbazing pakte ik liever een boek. Misschien ligt het aan mij.
Terug naar de huiskamer op die afdeling. Ik wilde dat fenomeen natuurlijk van dichterbij gadeslaan. De mensen hadden reuze lol, bleken zich opperbest te vermaken en er heerste een opgewonden stemming van vrolijke competitie. Bewoners moedigden elkaar aan en gaven elkaar complimentjes.
Tegelijk zag ik hoe op andere momenten de nieuw gerenoveerde huiskamers vaak leeg blijven, of bevolkt door een enkele bewoonster, die vertwijfelt in het rond staart met een blik of zij de laatste mens op aarde is.
Ik had het natuurlijk weer eens bij het verkeerde eind. De mens is niet alleen een homo sapiens, een denkende mens, maar vooral ook een homo ludens, een spelende mens. Veel mensen merken op dat er in huis vaak zo weinig contact is tussen bewoners onderling. De computer is in dit geval niet zozeer een middel om mensen koest te houden, zoals soms wel met kinderen gebeurt, maar een middel om te verbroederen en te verzusteren. En ja natuurlijk, zullen allerlei therapeuten zeggen, de beweging is goed, en de hersenen blijven aan de gang; ook niet verkeerd… Maar wat mij betreft is de grootste winst toch wel, dat mensen elkaar - door zo’n dom ding - weer weten te vinden, en echt met elkaar in contact zijn. Plezier hebben.
Ik zal een spelcomputer dus nooit meer een dom ding noemen, het is een zegenrijk apparaat. Laat mijn kinderen maar niet horen dat ik dat gezegd heb.